1. EEN NIEUW BEGIN

Broc.

 

 

Het was het jaar 1212. Ergens in Frankrijk, in Normandië, tussen Le Mans en Tours in het gebied Main-et-Loire, wandelde de tienjarige Jean door zijn geboortedorp Broc. Een aangename namiddagzon filterde door de bomen. Het was een prachtige lentedag, maar daar had Jean, ook al hield hij van de natuur, nu even geen gevoel bij. Zijn gedachten vlogen alle kanten op. Kwaad en in paniek was hij het huis uitgerend. Zijn vader Walter had verteld, dat ze zouden vertrekken uit dit mooie, glooiende gebied, zijn geboortegrond en de enige streek, die hij kende. Vader had gesproken over een wekenlange tocht naar het noorden. Na de langzame dood van moeder aan een geheimzinnige ziekte, voelde vader zich hier niet langer op zijn gemak. Ook Jean was een tijd lang helemaal de kluts kwijt geweest. Ook al was hij geen moederskindje, hij had veel verdriet over dit verlies. Naast deze ellende waren er ook nog nieuwe machthebbers gekomen. Koning Filips Augustus en de Fransen waren na de nodige gevechten de baas geworden. Zijn vader, die een vooraanstaande positie bekleedde in Broc, had zich zeer negatief uitgelaten over de de invloed van de nieuwkomers. Jean had het allemaal niet zo goed goed begrepen, want al dat politiek gedoe interesseerde hem helemaal niet. Hij hield van de natuur, de planten en dieren, wandelen in de zon. Toch was de klap van het besluit van vader voor hem plotseling en hard aangekomen.

Vader Walter, zijn zusje Ariken en hijzelf zouden zich aansluiten bij een groep uit de buurt, die ook hun geluk ergens anders gingen zoeken. Jean had al die enthousiaste verhalen wel gehoord, maar nooit gedacht, dat het ook hem zou aangaan. Hij had alles voor kennisgeving aangenomen. Maar nu betrof het ook hem.

 

Verdwaasd liep Jean naar de oude Romaanse kerk “Notre Dame” midden in het dorp. Hij wist van zijn vader, dat Govin (Guérin) de Broc, de oudste heer van Broc, de kerk in 1068 had laten bouwen. Er ging ook een verhaal rond, dat vertelde dat de Heilige Martin de Vertou zag dat er geen toren op de naburige kerk van Dissé zat en dat hij daarom de toren van Broc maar had meegenomen op zijn rug.

Govin de Broc was ook de eerste heer van Broc, die op het kasteel woonde. Het prachtige kasteel “La Cour de Broc”, waar Jean vaak met ontzag naar keek en uren over kon dromen.

Kerk “Notre Dame” van Broc

Kasteel te Dissé-sous-le-Lude: Chateu de la Cour de Broc. (Uit: Het hof van Broc in Dissé-sous-le-Lude).

Govin de Broc was ook de eerste heer van Broc, die op het kasteel woonde. Het prachtige kasteel “La Cour de Broc”, waar Jean vaak met ontzag naar keek en uren over kon dromen.

De zoon van Govin, Lioter (Lister), had in Broc nog een ander groot landhuis gebouwd, dat "Liserdière" werd genoemd. Ook dat was een indrukwekkende gebouw.

Jean ging de grijze stenen kerk binnen en knielde neer op de achterste bank. Er hing een sfeervolle schemer in de kerk. Diffuus licht zocht een weg door de ramen. Hij wilde even rust, even zijn gedachten ordenen. Broc was zijn plaats, zijn leven, ook al was het maar een klein dorp. Nu zou hij heel ergens anders naar toe gaan, een nieuw land. Hij was boos, maar diep van binnen prikkelde er iets.

Hij kende de verhalen van zijn vader, die zo spannend kon vertellen over de ridderbroers Hugo, Roger en Walter Broc, die veel land hadden in Normandië. Vooral de verhalen over ridder Walter, die nog met Willem de Veroveraar in 1066 in de Slag bij Hastings in Engeland had gevochten. Hij had gehoord hoe de Engelsen op de heuvel de overhand leken te hebben. Willem deed alsof hij vluchtte, maar dat was een list om de Engelsen uit hun positie te halen. De Normandiërs konden toen toeslaan. Toen iemand in de buurt van Walter zijn pijl afschoot, trof die de Engelse aanvoerder Harold precies in zijn rechteroog.

De Engelse sloegen op de vlucht, maar veel soldaten kwamen om in de slachting, die volgde. Vader had gezegd, dat die Walter misschien wel een voorvader van hem was. Dat wilde Jean maar wat graag geloven.

 

Slag bij Hastings (1066) De dood van Harold.  (tapijt van Bayeux)

Langzaam daalde er een acceptatiegevoel in hem neer. Misschien was het helemaal nog niet zo gek om zijn horizon te verleggen en een nieuwe wereld te ontdekken.

Ghesel

 

 

Het zonlicht danste door het bladerdak van de bomen aan de bosrand en maakte lange schaduwen. Na een dag hard werken op het land van zijn boerderij zat Jean op een gloednieuw gemaakte boomstambank uit te rusten en te mijmeren over de waterval van gebeurtenissen en emoties, die zo leek het, nog maar kort geleden hadden plaats gevonden, maar in werkelijkheid waren er al meer dan twintig jaren voorbij gegaan. .

Jan Broc noemden ze hem hier. Hij wist wel hoe dat kwam. Zijn kleding en zijn taalgebruik ontlokten de mensen vragen, over waar hij vandaan kwam. Ook in de herberg “De Zwarte Leeuw” , waar hij nog wel eens heenging voor een pot bier en wat gezelschap, had hij het verhaal vaak moeten vertellen: Dat hij uit het verre Normandië kwam, uit het plaatsje Broc.

Het stond allemaal nog haarscherp op zijn netvlies. Hij zag zichzelf weer wandelen door de velden, langs het kasteel “La Cour de Broc”, waarvan zijn vader had beweerd dat er vroeger misschien wel familie had gewoond, langs de houten huizen, de hoofdstraat tot aan de kerk “Notre Dame”.

Ze hadden het hier goed gehad met zijn vieren: vader, moeder, zijn zus Ariken en hij. Totdat moeder was ziek geworden en maanden gevochten had tegen de dood.

Gedrieën en met het gezin van Pierre en Gisèle met hun twee kinderen zouden ze weggaan. Ze zouden zich aansluiten bij anderen en een lange tocht maken naar het noorden. Maar al snel besloten vader en Pierre een andere route te nemen. Ze hadden het over Antwerpen en 's-Hertogenbosch gehad. Pierre was handelaar en zag daar nieuwe kansen. Met vier karren volgeladen en elk met een paard ervoor waren ze alleen verder getrokken. Voorop Pierre met zijn vrouw Gisèle en hun dochter Violette, daarachter de kar met de veertienjarige Arnoud. Op de derde kar zaten hij en Ariken. Zijn vader sloot de rij met een vierde kar.

De tocht had al enkele weken geduurd, toen ze Antwerpen naderden. Door een periode van regen waren de paden modderig geworden. In dit bosrijk gebied bleven de karren regelmatig steken. Zo ook op dat moment. Het rechter wiel van zijn kar was muurvast komen te zitten in de modderige greppel. Vader was hem komen helpen. Door dit oponthoud waren ze wat achterop geraakt. Plotseling hadden ze geschreeuw en en een ijzingwekkende gil gehoord, die de bosstilte verstoorde. Door het dichte bosgebied was er niets te zien, maar toen de kar los kwam, reden ze voorzichtig verder en al gauw zagen ze wat er gebeurd was: een overval. Pierre had een bloedende hoofdwond en Gisela lag huilend op de grond. Hun twee kinderen stonden bij hun moeder. Jean en zijn vader zagen vier mannen in de verte wegrennen met enkele buidels onder hun armen. Gelukkig was de hoofdwond van Pierre meegevallen. Ze besloten voorlopig in Antwerpen te blijven, maar toen Pierre had verteld, dat hij zich definitief in Antwerpen zou vestigen, had de vader van Jean gezegd, dat hij liever ergens anders zijn geluk wilde zoeken. Gedrieën hadden ze de tocht vervolgd.

Uiteindelijk hadden ze deze plek gevonden, vlak bij Helvoirt, in Ghesel. Na de bouw van de boerderij was zijn vader overleden en stond Jean er alleen voor. Hij had hard gewerkt en veel land ontgonnen. In het dorp Helvoirt had hij al verschillende contacten. Zijn zus Ariken was inmiddels getrouwd met Wilmer van Laerhoven en was in Oisterwijk gaan wonen. Het werd nu tijd, dat hij ook aan zijn eigen toekomst dacht en een vrouw zocht om een gezin te stichten.